Leerstof
De te kennen leerstof voor de examens vinden jullie allemaal terug in de handige judo-boekjes die je van de trainer gekregen hebt.
Heb je nog zin in extra Japanse judo woordjes te leren... ga uw gang !
Judo Woordenboek
A
age : oplichten, heffen
ago : kin
ago-oshi : stoot naar de kin (ju-no-kata)
ago-tsuki : stoot naar de kin (Kodokan-goshin-jutsu)
agura : kleermakerzit
ai : harmonie
ai-yotsu : dezelfde greep, rechts tegen rechts of links tegen links
akai : rood
aka-obi : rode band
anza : kleermakerzit
aoi : blauw
aoiro-obi : blauwe band (2de kyu)
aomuke : ruglig, een been opgetrokken (basis verdedigingshouding in katame-waza)
arashi : storm
asahi : opgaande zon
ashi : voet, been
ashi-barai (ashi-harai) : voet vegen, met de voet wegmaaien
ashi-garami : beenklem, been inrollen.(Verboden in wedstrijden; toegelaten in katame-no-kata)
ashi-gatame : houdgreep met de benen
ashi-guruma : beenwiel
ashi-harai (ashi-barai) : voet vegen, met de voet wegmaaien
ashi-jime : verwurgen met been, dit is een vorm van okuri-eri-jime
ashikubi : enkel
ashi-mochi : been grijpen
ashi-no-yubi t: een
ashi-waza : de beenworpen, beentechnieken
atama : hoofd
ate, atemi : slag
atemi, ate : slag
atemi-waza : slagtechniek
awasete : opgeteld, samengevoegd
awasete ippon : samen een punt
ayumi-ashi : gewoon gaan (natuurlijk verplaatsen door de ene voet voor de andere te zetten)
B
barai (ook harai) : vegen
basami (ook hasami) : schaar
bokken : houten zwaard, gebruikt in het kime-no-kata
bu : competitie, winnen, dapper
budo : oosterse gevechtskunsten
bujin (bushi) : krijger
buki : wapens
bushi (bujin) : krijger
bushido : erecode van de Japanse ridder (samoerai)
C
chairo : bruin
chiisai : klein
chika-ma : korte afstand (bij uitvoeren van KATAME NO KATA bijvoorbeeld 30cm)
chikara : kracht
chikara-kurabe : krachtmeting
chokuritsu : strekstand
choku-zuki : rechte steek (Kodokan-goshin-jutsu)
chugoshi : strekstand op de knieën
chui : ernstige overtreding
chusen : loting
D
daidai : oranje
dai-daiiro-obi : oranje band
daito : lang zwaard
daki : omarmen
daki-age : omarmen en opsteken (niet meer toegepast worden in het wedstrijdjudo)
daki-wakare : omarmen en neertrekken
dan : graad, klasse, rang
de : naar voren gaan, vooruitbrengen, vooruitkomende
de-ashi-harai (barai) : voorste voet wegwegen
debane : evenwichtsverstoring van tegenstander in het begin van de beweging
denko : vitaal punt, nier
densho : oud handschrift
do : weg, principe, leer
do-jime : beenschaar (deze techniek is verboden in het wedstrijdjudo)
dojo : oefenzaal
dokku : vitaal punt, achter het oor
dori : (mee)nemen
E
ebi : kreeft/ schaar, verplaatsing op de rug
eisho-ji : Eisho-tempel, waar Kano met het judo startte in februari 1882
empi : elleboog
encho-sen : verlenging (golden score)
eri : revers, kraag
eri-seoi-nage : schouderworp met greep aan beide kragen ( is een uitvoeringsvorm van seoi-nage)
F
fuku-shin : hoekrechter
fumi : treden, stappen
fumi-komi : trappen, naar voren lopen
furiage : opwaartse stoot tegen stok (Kodokan-goshin-jutsu)
furihanashi : losschudden (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
furioroshi : neerwaartse stoot tegen stok (Kodokan-goshin-jutsu)
fusegi : verdediging
fusegi-waza : verdedigingstechnieken
fusen-gachi : overwinning door niet opkomen (forfait) van de tegenstander
fusensho : winnaar bij verstek van tegenstander
futari dori : twee tegenstanders
G
gaeshi (kaeshi) : overname, tegenaanval
gaeshi-waza : overnametechnieken, tegenaanvallen
gake : haken
gammen-tsuki : stoot naar aangezicht (Kodokan-goshin-jutsu)
garami : oprollen, buigen
gari : maaien
gatame : houden
gatame (katame) : controle, (vast)houden
gatame-waza : controletechnieken (houdgrepen, verwurgingen, armklemmen)
geiko : trainen, oefenen in een budosport
geri : trapbeweging
gesa (kesa) : diagonaal, dwars over, schuin
getsuei : vitaal punt, lever, milt en maag, hypocondrie
gi : techniek, 30% van shin-gi-tai
go : vijf
gobanme : vijfde vorm (itsutsu-no-kata)
go-dan : vijfde dan
gokyo : vijf groepen (van het onderricht)
go-kyu : vijfde Kyu (gele band)
go-no-sen : initiatief overnemen, overname na aanval
gonosen-no-kata : vorm van tegenworpen (overname-kata)
go-no-sen-no-waza : techniek van de overnameworpen
goshi (koshi) : heup
guruma : rad, wiel
gyaku (giaku) : omgekeerd, tegengesteld
gyaku-juji-jime : omgekeerd gekruist verwurgen
gyakute-dori : omgekeerde greep met twee handen (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
gyoga : ruglig
H
hachi : acht
hachi-dan : achtste dan
hadaka : naakt
hadaka-jime : naakt verwurgen
haimen-zuki : wapen in de rug (Kodokan-goshin-jutsu)
haisha : verliezer
haishu : handrug
haisoku : bovenkant van de voet
hajime : begin(nen)
hakama : traditioneel Japans kledingstuk
hane : vleugel, springen, barsten
hane-goshi : gevleugelde heup
hane-goshi-gaeshi : gevleugelde heup overnemen
hane-makikomi : gevleugeld inrollen
hansoku : de wet overtreden
hansoku-make : heel ernstige overtreding, diskwalificatie
hantei : oordeel
hara : buik
harai (barai) : vegen, maaien
harai-goshi : vegende heup
harai-goshi-gaeshi : vegende heup overnemen
harai-makikomi : vegend inrollen
harai-tsurikomi-ashi : trekkend en heffend de voet vegen
hasami (basami) : schaar
hazumi : gunstig ogenblik
henka : andere, verandering
hidari : links
hidari-eri-dori : greep aan de linkse kraag (Kodokan-goshin-jutsu)
hidari-jigotai : linkse verdedigingshouding
hidari-mae-naname-ate : links voorwaartse gekruiste stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
hidari-mae-naname-geri : links voorwaartse gekruiste trap (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
hidari-shizentai : linkse aanvalshouding
hiji : elleboog
hiki : trekken
hikidashi : uittrekken
hikikomi-gaeshi : neerwaarts overnemen
hikiotoshi : trekken en neerwerpen (koshiki-no-kata)
hikite : trekkende hand, hand aan de mouw
hikiwake : onbeslist
hikomi-waza : kanteltechnieken, staande kanteltechnieken
hikommi : ongeoorloofd naat de grond brengen
hishigi : ontwrichten
hiza : knie
hiza-guruma : kniewiel
hiza-maki : voortbewegen op de knieën
hiza-uke : afweer met de knie
hiza-zume : verplaatsen naar knieën en hielzit over elkaar
hodoki-waza : bevrijdingstechnieken
hon : basis
I
iaito : metalen oefenzwaard
ichi : één
ichibanme : eerste vorm (itsutsu-no-kata)
ichi-dan (sho-dan) : eerste dan
ichi-kyu (ikkyu) : eerste kyu (bruine gordel)
idori : geknield, geknielde zit
ikioi : kracht
ikkyo : eerste reeks, eerste vorm
ikkyu (ichi-kyu) : eerste kyu
ippon : één punt, vol punt, één zijde
ippon-seoi-nage : schouderworp op één punt.
irimi : inkomende beweging
itami-wake : overwinning door kwetsuur van de tegenstrever
itsutsu-no-kata : vorm van vijf (kata van het technishe judo-principe)
iwa-nami : golf tegen de berg (koshiki-no-kata)
J
jigo : verdediging
jigo-hontai : basis verdedigingshouding
jigotai : verdedigingshouding
jikan : tijd
jime (shime) : verwurgen
jinchu : vitaal punt, onder de neus
jita-kyoei : gemeenschappelijk welzijn, het doel van het judo in 1922 uitgewerkt
jitsu (jutsu) : techniek / kunst
jo : plaats, houten stok, 128 cm lang
jogai : buiten de wedstrijdruimte
jonai : binnen de wedstrijdruimte
joseki : ereplaats(-en), plaats van de genodigde(-n) in de dojo
Ju : zacht
ju : tien, meegeven, zacht, soepel
ju-dan : tiende dan
judo : zachte weg
judogi : judopak
judoka : judobeoefenaar
juji : gekruist
ju-jutsu (jiu-jitsu) : zachte kunst, zelfverdedigingmethode
ju-no-kata : vorm van het zachte, vorm van soepelheid
jutsu : methode, wijze, kunst
K
kachi : overwinning door opgave i.v.m. verwonding, ziekte of ongeval
kachikake : vitaal punt, kin
kaeshi (gaeshi) : tegenaanval, tegenworp
kaeshi-waza : overnametechniek
kagami-biraki : nieuwjaarsceremonie in de kodokan
kagami-migaki : spiegel poetsen (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
kagato : hiel
kai (kwai) : gemeenschap
kakae : omarmen
kakae-dori : langs achter grijpen en houden (Kodokan-goshin-jutsu)
kakari-geiko : trainen met verdedigende (of ontwijkende) partner
kakato : hiel
kake : uitvoering, worp
kakemone : spreuk
kamae : stand, (verdedigings-)houding
kami : hoofd, van boven uit, boven op
kami-shiho-gatame : boven in vierpuntensteun houden
kamiza : plaats van de godheid, plaats van de leraar of ereplaats in de Dojo
kan-geiko : wintertraining
kani (ebi) : kreeft, schaar
kani-basami : krabbenschaar, verboden in wedstrijden sinds 1991
kansetsu (kwansetsu) : gewricht
kansetsu-waza : gewrichts(-klem)technieken
kanuki : dwars
kao : gezicht
kappo : reanimatie
karada : lichaam
karate : lege hand
karate-gi : karatekleding
karateka : karatebeoefenaar
karui : licht
kashira : hoofd, hoog
kasumi : vitaal punt, slaap
kata : schouder, één zijde, type, vorm, stijloefening, vaste serie technieken
kata-eri-seoi : uitvoeringsvorm van seoi-nage (greep aan mouw en kraag aan dezelfde kant)
kata-gatame : schouder houden
kata-guruma : schouderwiel
kataha : eenzijdig
kata-ha-jime : vleugel lam verwurgen
kata-juji-jime : aan een kant gekruist verwurgen
kata-mawashi : de schouders draaien (ju-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
katame : vastpakken
katame (gatame) : controle, (vast)houden
katame-no-kata : controle naar vorm (kata van controles in ne-waza)
katame waza : houdgrepen (grondwerk)
katana : zwaard
kata dori : nemen bij de schouder
kata-oshi : duwen tegen de schouder (ju-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
katate : eenhandig
katate-age : een hand heffen (ju-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
katate-dori : greep met een hand (ju-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
kata-te-jime : verwurgen met een hand
kataude-dori : een arm houden (Kodokan-goshin-jutsu)
kata-waza : schouderworpen
kate : winnen
katsu : techniek van het reanimeren
katsu (kwatsu) : reanimatiemethode
kawazu-gake : een been haken, verboden in wedstrijden
keage : trap in de onderbuik (kime-no-kata)
keiko (geiko) : oefening
keikoku : zware overtreding
kenjutsu (kendo) : de kunst van het zwaard
kendo : de weg van het zwaard
kenka-yotsu : tegengestelde greep voor wedstrijd, rechts tegen links of omgekeerd
ken-ken-uchi-mata : herhalend binnenwaartse dijworp
kensui : in hand nemen
kesa : diagonaal, dwars over, schuin
kesa-gatame : met de zijde houden, voor 1997 werd dit hon-gesa-gatame genoemd
ki : innerlijke kracht, universele energie, levenskracht
kiai : roepen, kreet
kibisu-gaeshi : overnemen van (aan) de hiel
kiiro : geel
kiiro-obi : gele band
kiken-gashi : overwinning door terugtrekking
kime-no-kata : vorm van zelfverdediging (kata van zelfverdediging)
kimono : japans kledingstuk
kinsa : resultaat kleiner dan koka
kinshi-waza : verboden techniek
kinu : zijde
kinza : licht voordeel
kio (kyo) : beginsel, groep
kiotsuke : aandacht
kiri : splijten, klieven, snijden
kiri-kake : steek naar het hoofd (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
kirikomi : neerwaarts klieven met de dolk (kime-no-kata)
kirioroshi : neerwaarts klieven (ju-no-kata), neerw.klieven met het zwaard (kime-no-kata)
ko : klein
kobukan : keizerlijke krijgsschool
kodansha : hogere graden, gewoonlijk van 5de tot 10de dan
ko-daore : stam van de boom (koshiki-no-kata)
kodokan : tempel, judocentrum te Tokio
kodokan-goshin-jutsu : zelfverdediging van het Kodokan
kohaku-shiai : competitie met rood en wit
kohei : jongste leerling
koka : klein voordeel (bijna yuko)
kokyo : juiste ademhaling
komi : tegen, binnen
koshi (goshi) : heup
koshi-gamae : wapen aan de heup (Kodokan-goshin-jutsu)
koshi-guruma : heupwiel
koshi-jime : verwurgen met heup, vorm van okuri-eri-jime
koshiki-no-kata : antieke vorm
koshi-waza : heupworpen, heuptechnieken
kosoto-gake : kleine buitenwaartse haak
kosoto-gari : kleine buitenwaartse maai
kote : pols
kotsuri-goshi : kleine liftende heup
kouchi-gaeshi : kleine binnenwaartse overname
kouchi-gari : kleine binnenwaartse maai
kouchi-makikomi : klein binnenwaarts rollen (in het Kodokan blijft dit kouchi-gari)
kuatsu : doen herleven
kubi : nek, hals
kuchiki-taoshi : val van de dode boom
ku-dan : negende Dan
kumi : pakken, grijpen
kumikata : manier van vastpakken, greep aan kledij
kuriio : bruin
kuriio-obi : bruine band
kuroi : zwart
kuro-obi : zwarte band
kuruma-daoshi : wieldraai (koshiki-no-kata)
kuruma-gaeshi : wieldraai (koshiki-no-kata)
kuzure : variatie
kuzure-kami-shiho-gatame : gevarieerd boven in vierpuntensteun houden
kuzure-kesa-gatame : gevarieerd met de zijde houden
kuzushi : evenwichtsverstoring, vernietigen, omverhalen
kwansetsu (kansetsu) : gewricht
kyo : groep
kyoshi : halve kniestand
kyu : klasse, negen
kyu-dan : negende dan
kyudo : boogschietkunst
kyusho (kyushu) : vitaal punt
M
ma : rugwaarts, zuiver, recht
ma-ai : afstand, tussen de twee judospelers
mae : voorwaarts, van voren
mae-ate : voorwaartse stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
mae-geri : voorwaartse trap (Kodokan-goshin-jutsu), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
mae-geri : voorwaartse trap
mae-mawari-sabaki : 180° voorwaarts wentelen
mae-mawari-ukemi : voorwaartse rollende val
mae-sabaki : 90° voorwaarts draaien
mae-ukemi : voorwaartse val
mae-ukemi : voorover vallen
maitta: ik geef op
make : nederlaag, verlies
maki : rol, inrollen, draaien
maki-komi : oprol-worp, meerollen
maki-komi-waza : sutemi-technieken, offerworpen (Tori rolt naar mat en neemt Uke mee)
makura-kesa-gatame : op kussen met de zijde houden, uitvoeringsvorm van kuzure-kesa-gatame
manaka : middelpunt
ma-sutemi-waza : sutemi-technieken, rugwaartse offerworpen
mata : dij
mate : stop
mawarikomi : inwentelen
mawashi : wacht, stop
midori : groen
midori-Obi : groene band
migi : rechts, halve cirkel
migi-ate : rechtse zijwaartse stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
migi-eri-dori : greep aan de rechtse kraag (Kodokan-goshin-jutsu)
migi-jigotai : rechtse verdedigingshouding
migi-mae-naname-geri : rechts voorwaartse gekruiste trap (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
migi-shizentai : rechtse natuurlijke (aanvals)-houding
mi-kudaki : lichaam terug brengen tot stof (koshiki-no-kata)
mizu-guruma : waterrad (koshiki-no-kata)
mizu-iri : water volgen (koshiki-no-kata)
mizu-nagare : waterloop (koshiki-no-kata)
mochi : met de handen pakken
mokuso : (begin van) meditatie, ogen sluiten
morote : met twee handen
morote-gari : met beide handen maaien
morote-seoi-nage : dubbelhandige schouderworp
morote-zuki : steek met twee handen (Kodokan-goshin-jutsu)
mudansha : dragers van een kyugraad
mune : borst, botte kant van het blad van de katana (zwaard)
mune-oshi : stoot tegen de borst (ju-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
murasaki : paars
myojo : vitaal punt, urinewegen
N
nage : werpen, worp
nagekomi : werpreeks
nage-no-kata : vorm van werpen, werpen naar vorm (kata van vijftien basisworpen)
nage-waza : werptechnieken
nami : normaal, gewoon
nami-juji-jime : gewoon gekruist verwurgen
naname : scheef
naname-shita-uchi : gekruist neerwaarts klieven
naname-tsuki : schuine steek (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
naname-uchi : schuin klieven (ju-no-kata), schuine slag (Kodokan-goshin-jutsu)
naname-ue-uchi : gekruist opwaarts klieven (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
naname-zuki : schuine steek (Kodokan-goshin-jutsu)
narabi : opstelling
natsu-geiko : zomertraining
ne : vloer, bodem, grond, liggend
neshobu : grondgevecht
ne-waza : grondtechniek
ni : twee
nibanme : tweede vorm
ni-dan : tweede dan
nikyo : tweede reeks
ni-kyu : tweede Kyu (blauwe band)
nuki-kake : hinderen het wapen te trekken (kime-no-kata)
O
o : groot
obi : band, gordel, riem
obi-otoshi : met de gordel neerwerpen
obi-tori : gordel grijpen (ju-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
obi-tori-gaeshi : overname met gordelgreep, vorm van sukui-nage
o-goshi : grote heup
o-guruma : groot wiel
ohidari-mae-naname-ate : grote links voorwaartse gekruiste stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ohkiku : een zeer grote beweging maken
oikomi : neersmakken
okii : breed, lang
okuri : beide, twee, zenden, sturen
okuri-ashi-harai : beide benen vegen
okuri-eri-jime : verwurgen met beide kragen
omae-ate : grote voorwaartse stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
omigi-ate : grote rechtse zijwaartse stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
omote : frontaal, voorkant
omote-waza : combinatietechnieken
onaname-ue-uchi : groot gekruist opwaarts klieven (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
oryote-ue-tsuki : grote opwaartse stoot met twee handen (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
osae : gewricht, vasthouden
osae-komi : houdgreep
osae-komi toketa : houdgreep verbroken
osaekomi-waza : houdgrepen
osoi : langzaam
osoto-gaeshi : grote buitenwaartse overname
osoto-gari : grote buitenwaartse maai
osoto-guruma : groot buitenwaarts wiel
osoto-makikomi : groot buitenwaarts inrollen
osoto-otoshi : groot buitenwaarts neerwerpen
osu : duwen
otagai-ni-rei : groet naar elkaar
oten : draaien op de zij
otoshi : dropping, laten vallen
otsuri-goshi : grote liftende heup
ouchi-gaeshi : groot binnenwaarts overnemen
ouchi-gari : grote binnenwaartse maai
oue-ate : grote opwaartse stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
oushiro-ate : grote achterwaartse stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
R
ran : los
randori : oefening, vrij oefenen
randori-no-kata : vrije oefenvorm, nage-no-kata en katame-no-kata samen
rei : groet, buiging
renraku : vervolgen in tegenovergestelde richting
renraku-waza : techniek van combinaties
renshyu : oefengevecht (vrij leren)
rensoku : combinatie, vervolgtechniek in dezelfde richting
renzoku-waza : vervolgtechnieken, schakeltechniek in dezelfde zin
rio (ryo) : twee, beide
ritsu-rei : staande groet
roku : zes
roku-dan : zesde dan
rokyu : zesde kyu (witte band)
ryo (rio) : twee, beide
ryogan-tsuki : steken naar beide ogen (ju-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ryokata-oshi : duwen op beide schouders (ju-no-kata)
ryokuhi : zijn kracht beheersen (koshiki-no-kata)
ryote-dori : greep met de twee handen (ju-no-kata), (kime-no-kata), (Kodokan-goshin-jutsu)
ryo-te-jime : verwurgen met beide handen
ryote-shita-tsuki : neerwaarts stoten met twee handen (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ryote-ue-tsuki : opwaartse stoot met beide handen (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ryu : school, leermethode
ryusetsu : sneeuw op de wilg (koshiki-no-kata)
S
sabaki : draaien
sakaotoshi : rol op de helling (koshiki-no-kata)
samurai (samoerai) : japanse ridder, krijger
san : meneer of mevrouw, drie
sanbanme : derde vorm (itsutsu-no-kata)
san-dan : derde dan
sankaku : driehoek
sankaku-jime : in driehoek verwurgen
sankyo : derde reeks
sankyu : derde kyu (groene band)
sasae : stutten, tegenhouden, blokkeren
sasae-tsurikomi-ashi : trekkend en heffend de voet blokkeren
sasoku : linkervoet
sayu-kogo-shita-tsuki : neerwaartse stoot links rechts (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
sayu-uchi : stoot naar beide zijden (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
se, senaka : rug
seiryoku-zen’yo : maximum doeltreffendheid bij minimum aan inspanning
seiza : knieën en hielzit
sempai : oudste leerling, assistent
sen : initiatief
senaka : rug
sen-no-sen : initiatief op het initiatief, overname voor aanval
sensei : meester, leraar
sensei-ni-rei : groet aan de meester
seoi : rug, op de rug nemen
seoi-nage : schouderworp
seoi-otoshi : van de schouder neerwerpen
shi : vier
shiai : wedstrijd
shiaijo : wedstrijdruimte, wedstrijdoppervlakte
shibori : verwurging
shichi : zeven
shichi-dan : zevende dan
shi-dan : vierde Dan
shido : lichte overtreding
shihan : grootmeester, enkel gebruikt voor Jigoro Kano
shiho : vier zijden, vier richtingen
shikkansetsu : vitaal punt, knieschijf
shikko : verplaatsen op een knie
shikoro-doro : de nekplaat grijpen (koshiki-no-kata)
shikoro-gaeshi : de nekplaat draaien (koshiki-no-kata)
shi-kyu : vierde kyu (oranje band)
shima-obi : rood witte band
shime (jime) : verwurgen
shime-waza : wurggrepen, verwurgingstechnieken
shimoza : plaats van de leerlingen in de dojo
shimozeki : lagere plaats in de dojo
shimpan (shinpan) : scheidsrechter
shin : geest, 60% van shin-gi-tai
shinpan (shimpan) : scheidsrechter
shintai : verplaatsen zonder te draaien
shiroi : wit
shisei : houding
shita : neer, omlaag
shitai : houding, positie
shizen-hontai : basis aanvalshouding
shizentai : basishouding, normale houding, natuurlijke houding, aanvalshouding
shobu : wedstrijd, gevecht
sho-dan : eerste dan
shodan-shiken : examen voor dangraad verhoging
shomen : ereplaats in dojo, voorkant (hoofd, lichaam)
shomen-ni-rei : naar voor groeten
shomen-zuki : wapen in de buik (Kodokan-goshin-jutsu)
shosha : winnaar
shotei : handwortel, bal van de hand
shoto : kort zwaard
shushin : hoofdscheidsrechter
shuto : handkant
siro-obi : witte band
sizentai (shizentai) : basishouding, normale houding, natuurlijke houding, aanvalshouding
sode : mouw(en)
sode-dori : bij de armen pakken
sode-guruma-jime : verwurgen met draaiende mouwen
sode-tori : greep aan de mouw (kime-no-kata)
sode-tsurikomi-goshi : trekkende en heffende heup met de mouw
sogo-gashi : gecombineerde overwinning, winnaar door samenvoeging
sokoshi : een beetje
sono-mama : niet bewegen, liggen blijven
sore-made : einde, slot, het is gedaan
sotai renshu : oefenen met partner
soto : buiten, buitenwaarts
soto-makikomi : buitenwaarts inrollen
suigetsu : vitaal punt, plexus
sukui : lepel, opscheppen
sukui-nage : lepelworp
sumi : hoek
sumi-gaeshi : in hoek overnemen
sumi-otoshi : in hoek neerwerpen
sumo : japans worstelen
suri-age : glijdende stoot naar het voorhoofd (kime-no-kata)
suri-ashi : glijdende voeten
sutemi : opofferen, opoffering
sutemi-waza : offerworpen, techniek van de worpen, waarbij men zelf naar de grond gaat
T
tachi : staand
tachi-ai : staande houding, rechtstaand
tachi-shobu : rechtstaand gevecht
tachi-waza : rechtstaande techniek
tai : lichaam, fysiek, 10% van shin-gi-tai, starthouding (koshiki-no-kata)
taiko : drum
tai-otoshi : lichaam neerwerpen
tai-sabaki : draai van het lichaam
taiso : opwarming
take-geri : hoge voorwaartse trap (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
taki-otoshi : werpen in de waterval (koshiki-no-kata)
tanden : buik
tandoku-renshu : alleen oefenen
tani : dal, vallei
tani-otoshi : in het dal neerwerpen, (koshiki-no-kata)
tanto : mes
tatami : judomat
tatami : mat, judomat
tatchi : rechtop, staande
tate : In de lengte, verticaal, bovenop
tate-shiho-gatame : schrijlings in vierpuntensteun houden
tawara-gaeshi : rijstzak overnemen
taware : rijstbaal
te : hand
tekubi : pols
tento : vitaal punt, fontanel
te-waza : hand- en armtechnieken
tobikomi : inspringen
toketa : verbroken (houdgreep verbroken)
tokui : voorkeur, specialiteit
tokui-waza : voorkeurtechniek
to-ma : verre afstand (bij uitvoeren van KATAME NO KATA bijvoorbeeld 1,2m)
tomoe : boog, cirkel,kring
tomoe-nage : werpen in een boog
tori : hij die uitvoert
tsubame-gaeshi : vlucht van de zwaluw overnemen
tsugi-ashi : bijtrekpas
tsuki : stoten, stoot, steek
tsukiage : opwaartse stoot (ju-no-kata), (kime-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
tsukidashi : doorsteken met de hand (ju-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
tsukinami-shiai : maandelijkse wedstrijd
tsuki-waza : stoottechnieken
tsukkake : stoot naar de maag (kime-no-kata), trekken om te steken (Kodokan-goshin-jutsu)
tsukkomi : stoot naar de maag met de dolk (kime-no-kata)
tsukkomi-jime : duwend verwurgen
tsukuri : inzet of voorbereiding van de techniek
tsuri : liften, heffen
tsuri-goshi : liftende heup
tsuri-komi : trekken en opliften
tsurikomi : erbij halen, naar zich toe trekken
tsurikomi-goshi : trekkende en heffende heup
tsurite : liftende hand, hand aan de kraag
tsuyoi : sterk
turigane : vitaal punt, testikels
U
uchi : binnen, binnenwaarts
uchikomi : inkomen, herhaald indraaien (steeds opnieuw inzetten van een techniek)
uchikudaki : verpulveren (koshiki-no-kata)
uchi-makikomi : binnenwaarts inrollen
uchi-mata : binnenwaartse dij
uchi-mata-gaeshi : binnenwaartse dij overnemen
uchi-mata-makikomi : binnenwaartse dij inrollen
uchi-mata-sukashi : binnenwaartse dij misstap
uchioroshi : neerwaarts klieven met de vuist (ju-no-kata)
ude : arm
ude-gaeshi : al klemmend werpen
ude-garami : arm inwikkelen
ude-hishigi : arm ontwrichten
ude-hishigi-ashi-gatame : arm ontwrichten, been houden, met het been controleren
ude-hishigi-hara-gatame : arm ontwrichten, buik houden, met de buik controleren
ude-hishigi-hiza-gatame : arm ontwrichten, knie houden, met de knie controleren
ude-hishigi-juji-gatame : arm ontwrichten, gekruist houden
ude-hishigi-sankaku-gatame : arm ontwrichten, in driehoek houden
ude-hishigi-te-gatame : arm ontwrichten, hand houden, met de hand controleren
ude-hishigi-ude-gatame : arm ontwrichten, arm houden, met de arm controleren
ude-hishigi-waki-gatame : arm ontwrichten, oksel houden, met de oksel controleren
ude-kansetsu-waza : armklem technieken
ue-ate : opwaartse stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
uke : hij die ondergaat
ukemi : verweer, ondergaan, vallen, valbreken
uke-waza : afweertechnieken
uki : drijven,zweven, vlotten
uki-gatame : vlottend houden (het Kodokan gebruikt deze naam niet)
uki-goshi : vlottende heup
uki-otoshi : vlottend neerwerpen
uki-waza : vlottende techniek
ura : tegenovergesteld, tegengesteld, achterkant, keerzijde, rugzijde
ura-gatame : tegenovergesteld houden (het Kodokan en IJF gebruikt deze naam niet)
ura-nage : tegenovergesteld werpen
ushiro : ruggelings, naar achteren
ushiro-ate : achterwaartse stoot (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ushiro-dori : greep langs achter (kime-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ushiro-eri-dori : langs achter de kraag grijpen (Kodokan-goshin-jutsu)
ushiro-geri : achterwaartse trap (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ushiro-goshi : achterwaartse heup
ushiro-jime : langs achter verwurgen (Kodokan-goshin-jutsu)
ushiro-kesa-gatame : achterwaarts met de zijde houden
ushiro-mawari-sabaki : 180° achterwaarts wentelen
ushiro-sabaki : 90° achterwaarts draaien
ushiro-sumi-tsuki : stoot naar de achterste hoek (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ushiro-tsuki-mae-shita-tsuki : naar achter en naar beneden stoten (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ushiro-uchi : naar achter klieven (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
ushiro-ukemi : achterwaartse val
uto : vitaal punt, neusbrug
utsui : verplaatsen
utsuri : wisselen, afzetten
utsuri-goshi : wisselende heup
uye : op
W
wa : vrede, cirkel, harmonie
wakare : scheiden
waki : oksel
waza : kunst, techniek
waza-ari : bijna punt, half punt (groot voordeel)
waza-ari : groot voordeel
waza-ari-awasete-ippon : tweemaal bijna punt (wordt vol punt)
Y
yakusoku-geiko : trainen met afspraak, speels oefenen
yama : berg
yama-arashi : bergstorm
yata-no-kagami : symbool van het judo, achtzijdige spiegel en de zon
yawara : oude naam voor Jujitsu
yawarakai : berg
yo-dan : vierde dan
yoko : zijde, zijdelings, zijwaarts, dwarsrichting
yoko-gake : zijwaarts inhaken
yoko-geri : zijwaartse trap (Kodokan-goshin-jutsu)
yoko-guruma : zijwaarts wiel
yoko-otoshi : zijwaarts neerwerpen
yoko-shiho-gatame : zijwaarts in vierpuntensteun houden
yokosutemi-waza : offerworpen naar de zijde
yoko-sutemi-waza : schuine offerworpen
yoko-tsuki : stoot zijwaarts met de dolk (kime-no-kata)
yoko-uchi : zijwaartse slag (kime-no-kata), (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
yoko-ukemi : zijwaartse val
yoko-wakare : zijwaarts neertrekken
yon : vier
yonbanme : vierde vorm (itsutsu-no-kata)
yonkyu : vierde kyu
yoshi : doorgaan, verdergaan
yubi : vinger
yudansha : houder van een dangraad
yudashi : zomerregen (koshiki-no-kata)
yukiore : breken door de sneeuw (koshiki-no-kata)
yuko : groot voordeel (bijna waza-ari)
yume-no-uchi : dromen (koshiki-no-kata)
yusei-gachi : gewonnen door overmacht, superioriteit
Z
za : zit, plaats
zanshin : oplettendheid, bewust zijn van de situatie
za-rei : geknielde of zittende groet
za-zen : meditatiezit, concentratie zit (onder andere t.b.v. geknielde groet)
zempai : dojo-assistent
zempo : voorwaarts
zempo-kaiten : voorwaartse rol
zen : concentratie, meditatie
zengo-tsuki : voorwaarts stoten (seiryoku-zen’yo kokumin-taiiku-no-kata)
zen-shin : het gehele lichaam
zero : nul
zori : slippers, sandalen
zubon : broek